9 mei, 2018

Gildes in Veghel

Inleiding
Sedert een aantal jaren bracht burgemeester Mr. H. P.J. van Weegen bij gelegenheid ter sprake de wenselijkheid om een van de oude Veghelse schuttersgilden nieuw leven in te blazen. Begin vorig jaar werden plannen gesmeed tot herleving van het Sint Barbara schuttersgilde. Bij een van de voorbesprekingen had de Heer K. Vermeeren uit Eindhoven, een deskundige bij uitstek op het gebied van het gildewezen, ervoor gepleit, dat een onderzoek in de plaatselijke archieven zou moeten plaatsvinden om meer gegevens over de oude Veghelse schutsgilden op te sporen. Nadat een groot aantal belangstellenden was toegetreden werd een commissie gildehistorie ingesteld naast andere commissies ter realisering van het gilde waarin zitting namen de heren: J. v. Grinsven, J. Hazelberg, J. v. d. Laar, W. Nijman, A. v. d. Wiel en W. Cornelissen. Onderzoeken in het parochiearchief van St. Lambertus en in de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap, leverden nagenoeg niets op. Daarentegen brachten de bezoeken aan het gemeentearchief wel nieuwe feiten aan het licht, die een ruimere aandacht verdienen. Het is om die reden, dat dit boekje is samengesteld, aangevuld met algemene en eerder bekende gegevens over de Veghelse schutsgilden. Deze brochure werd gedrukt door de offsetdrukkerij van de gemeente Veghel, terwijl omslag, lay-out , afbeeldingen en typewerk werden verzorgd door medewerkers van Streekarchivariaat Langs Aa en Dommel.

Veghel, januari 1980

Ontstaan van de schuttersgilden
De eerste schuttersgilden komen voor in Vlaanderen aan het einde van de 13e eeuw. Vanaf de 14e eeuw worden ze ook in ons gebied gesignaleerd en verder in de Noordelijke Nederlanden. Een eeuw later worden ze voor het eerst in Duitsland waargenomen en later in Midden-Europa en de Balkanlanden. Uit de beginperiode zijn in Nederland bekend: 1296 Bakel ; 1329 Waalre ; 1350 Heusden, Leiden en Gouda; eind 14e eeuw: Amsterdam, Den Haag en Zutphen. De opkomst der eerste schuttersgilden valt dus na de kruistochten (1200). Hun ontstaan wordt daar ook wel mee in verband gebracht alsmede met het opkomend vuurwapengebruik. De eerste schuttersgilden zijn voetbooggilden; vanaf begin 15e eeuw komen tevens handbooggilden voor. In Noord-Brabant zijn thans nog twee gilden die de voetboog hanteren nl. St. Jorisgilde te Tilburg en het St. Odulphusgilde te Best. Er zijn nogal wat theorieën gelanceerd over het ontstaan van de schuttersgilden. Ze kunnen globaal worden verdeeld in 5 groepen:
1. Gilden die in gezamenlijke verbondenheid de doden begraven en burenplichten vervullen. Deze gildevorm komt vanaf de beginperiode voor.
2. De gilden die de burgers in tijd van oorlog of oorlogsgevaar beschermen, waartoe dan specifiek zouden zijn ingesteld: de kloveniersgilden, de gilden van St. Joris en St. Sebastiaan.
3. Gilden, die bij het uitbreken van de pest zorgen voor verpleging. Deze ziekte komt hier voor vanaf midden 14e eeuw. Ter voorkoming van deze gevreesde ziekte richten de gilden altaren en kapellen op, teneinde in het bijzonder van bepaalde heiligen genezing af te kunnen smeken. Voor deze altaren en kapellen werden vereerd de heiligen St. Sebastiaan, St. Rochus, H. Christophoris, St. Anna, St. Antonius, Sint Vith, St. Georg, St. Christine of St. Barbara.
4. Gilden die hun jaarfeesten en vogelschieten rond 1 mei en rond Pinksteren vieren, kunnen van oorsprong meivierders zijn. De mei- of lentefeesten worden geacht ouder te zijn dan het ontstaan der gilden. De mogelijkheid bestaat, dat als in het voorjaar het schieten weer wordt beoefend, het gilde tevens bij deze plaatselijke gebruiken optrad en daarmee in later tijd is vereenzelvigd.
5. Gilden, die zijn ontstaan als kerkelijke broederschappen, die een altaar onderhouden en tot onderling vermaak het vogelschieten gaan beoefenen. Van twee schuttersgilden is uit bewaarde aantekeningen met zekerheid vastgesteld, dat zij op deze wijze zijn ontstaan, nl. het Sint Antoniusgilde van Sambeek in 1421 en het Sint Catharinagilde van Weert in 1480.

 Afb. uit de 18e eeuw van tamboers en vaandrig van het lager, overeenkomst vertonend met de functies in de schuttersgilden.

Het meest voor de hand liggend voor de oorsprong van de in deze streek voorkomende schuttersgilden is laatstgenoemde theorie: van oorsprong kerkelijke broederschappen, verbonden aan een altaar waarvan ze het onderhoud hadden en die later tot onderling vermaak het schieten zijn gaan beoefenen. Over gildebroeders die optreden als verdedigers van het dorp of als handhavers van de openbare orde is in de oudste archiefstukken niets te vinden. De meer uitgebreide archiefbescheiden bestaan in het algemeen vanaf begin 17e eeuw, zodat over de beginperiode van de gilden geen gericht archiefonderzoek is te verrichten. De schuttersgilden uit Waalre en uit Stiphout zijn als enige bekend, die ingevolge hun reglement hulp moeten verlenen bij brand, oproer en alarm. Als er in latere tijd in de dorpen een organisatie plaatsvond voor het weren of opsporen van verdachte personen, dan gebeurde dit door de rotten en niet door de schuttersgilden. (Een dorp werd verdeeld in een aantal rotten met aan het hoofd een rotmeester; op last van het dorpsbestuur moesten deze rotten in voorkomende gevallen hand- en spandiensten verlenen). Voor het weren van bedelaars of vreemdelingen zonder paspoort trad de vorster op; toezicht op het rechtmatig gebruik van heide had de heimeester of de schutter. De benaming schutter betekent hier degene die het ongewenste vee moest schutten (tegenhouden) en in de schutskooi moest plaatsen. De aangehaalde kloveniers-schuttersgilden zijn in ieder geval opgericht ter verdediging van hun stad. (klovenier, kolvenier = met een klover, vuurwapen, uitgeruste schutter). In hun reglementen wordt uitgebreid de organisatie geregeld van hun taak bij brandalarm en oproer. De gildebroeders van een kloveniersgilde ontvingen een vergoeding voor hun diensten en voor het schieten op het oefenterrein. Het reglement van het kloveniersgilde in Grave gebood het dragen van het geweer, hangend aan een bourgondisch kruis. Er werden zilveren platen als prijs beschikbaar gesteld bij schietwedstrijden en er was gelegenheid voor sport en gezelligheid. Deze kloveniersgilden komen voor vanaf 1450 (Dordrecht, Heusden, Amsterdam, Den Bosch enz). De heren van "Het College van den Edelen voetboog" te Heusden hadden een eigen gildehuis en een zilveren bestek, waarop hun patroon was gegraveerd. Het is niet ondenkbaar dat de kloveniersgilden als voorbeeld hebben gediend bij de overgang van de kerkelijke broederschappen naar schuttersgilden.
II Doel en functioneren van schuttersgilden in het algemeen.
De schuttersgilden, zoals we die nog vele in onze provincie kennen, zien we uittrekken ter opluistering van bijzondere gebeurtenissen in of buiten het gilde, van feestelijkheden in de dorpsgemeenschap of parochie, waarbij zij hun trouw kunnen bewijzen aan kerkelijk of wereldlijk gezag. Zij trekken dan uit "met vliegend vaandel en slaande trom". Het kleurig geheel van kostuums en vendels, begeleid door de slaande trommen, betekent een welkome bijdrage tot verhoging van de feestvreugde of tot een meer luisterrijke beleving van het geheel. Vooral wanneer verschillende gilden gezamenlijk optreden bij een landjuweel of andere gildedagen, levert dat een aangenaam schouwspel op. Dit openbaar optreden is erg nuttig, maar betekent niet de belangrijkste taak voor een schuttersgilde. Het onderhouden van een onderlinge broederschap, zoals dat al eeuwen heeft bestaan, wordt nog steeds gezien als het hoofddoel voor een gilde. Een landjuweel of gildedag moet daarom op de eerste plaats gezien worden als een feest van verbroedering voor de leden van de aanwezige gilden. De gildebroeders in een gilde zijn elkaars gelijken, waaraan de burgerlijke status totaal ondergeschikt is. Een treffend voorbeeld vinden we in de aanhef van het gildereglement uit de 18e eeuw van het St. Hubertusgilde te Dongen: "Want het is een broederschap, het is een gilde bekwaam, de een en is niet meer als ook en is die ander, zo lopen zij dooreen, als broeders met malkander". Het bestuur van een gilde wordt aangeduid als "overheid". De voorzitter in het bestuur wordt meestal hoofdman genoemd, of ook wel kapitein. De overige leden zijn de dekens, onderscheiden in oude en jonge dekens of in deken-schrijver (secretaris), deken-rentmeester (penningmeester) en schutdekens. In de meeste gilden maakt de koning ook deel uit van de overheid. De koning wordt in tegenstelling met de andere overheidsleden niet gekozen. Deze titel wordt verkregen door middel van het koningsschieten. De gildebroeder die de houten vogel, althans de laatste resten hiervan, van de schutsboom schiet, mag zich koning noemen. De af te schieten houten vogel wordt genoemd "papegaai". Over de oorsprong van deze naam bestaat geen zekerheid. Het meest aannemelijk is, dat die is ontleend aan de vogel van die naam, die door de kruisvaarders na hun terugkeer uit Noord-Afrika is meegebracht. Lukt het de koning daarna nog tweemaal zijn koningstitel te behouden dan wordt hij keizer, waarbij hem dan vele faciliteiten worden toegekend. Hoewel het koningschap dus afhankelijk is van een flinke dosis geluk, betekent deze titel voor iedere gildebroeder een grote eer. De koning draagt bij gelegenheden het koningsvest met de zilveren schilden en schenkt aan het einde van zijn ambtsperiode een zilveren schild, nadat een andere gildebroeder zich tot koning heeft geschoten. Verder is de gilde samengesteld uit 1 of meer vendeliers; zij brengen de vendelgroet, waarbij bepaalde gedachten en gebeden, analoog aan bepaalde bewegingen, tot uitdrukking worden gebracht. De functie van tamboer is bekend, waarbij moet worden aangetekend, dat een gilde niet marcheert; een gilde "gaat". De overige leden zijn dan de "gemene gildebroeders". Er zijn meestal ook gildezusters, de echtgenoten van de gildebroeders, die wel mee mogen teren, maar in het algemeen geen functie mogen bekleden in een gilde.

17e eeuwse afbeeldingen betreffende het koningsschieten.

Sommige gilden hebben nog speciale functies ingesteld, zoals de bedelaar van het Sint Martinusgilde, die schamel gekleed en met half ontbloot bovenlijf meeloopt; de herdersgrot en toren bij het Sint Barbaragilde; de nar die schoenen poetst en daarvoor een aalmoes krijgt; een wildeman gewapend met een vervaarlijke knots tot handhaving van de openbare orde. Schuttersgilden, waarvan de meeste een historisch gevormde kerkelijke binding hebben, zijn dus voornamelijk gezelligheidsverenigingen, die het geweer of boogschieten beoefenen.
III Doel en functioneren van de Veghelse schuttersgilden.
Het gilde, zoals we hierboven zagen, volbrengt voor de dorpsgemeenschap een taak bij gelegenheid van officiele gebeurtenissen, dorpsfeesten en jubilea van belangrijke personen. Deze taak vonden we nog in enkele bescheiden van het oud archief van de gemeen te Veghel. In de dorpsrekening van 1714 komen enkele uitgaafposten voor in verband met het bezoek van de kwartierschout Balthazar Repelaer (1711-1742), die door het Catharinagilde en door het Sint Jorisgilde is ingehaald en net geweersalvo's is begroet. De letterlijke tekst luidt al volgt:
Aen Zeger Donckers wegens een ton bier die vergeven was in te brengen, geconsumeert bj Tony Tybos aen de Cateljnegilde over het inhaelen van den heere quartierschout als sone commissie vertoonde, daer VOCE 6.0.0 ( 6 gulden )
24 juny betaelt aen Antony Spierincx twaelf gulden verteert door St. Jorisgildebroeders haer toegeleght wegens het inhaelen van den heere quartierschout Liquitantie, dus 12.0.0;
12e July betaelt aen van den Heuvel acht gulden voor buskruyt verschooten wegens het inhaelen van den selven beer, dus 8.0.0.
De magistraat van Veghel vond het dus verantwoord, dat de schuttersgilden acte de presence gaven bij het inhalen van de kwartierschout, hoewel optreden van de gilden in deze periode wettelijk niet was toegestaan en de kwartierschout toch zeker geacht moet worden de wet te handhaven. In het algemeen komen tijdens de calvinistische overheersing van 1648 tot 1795 weinig gegevens over de schuttersgilden voor, omdat hun openbaar optreden "met trommels en vliegende vendels en het schieten van de papegaai" was verboden. In 1659 werd het voeren van een bourgondisch kruis op het vaandel verboden, in plaats waarvan soms twee boomstammen werden afgebeeld. De gilden bleven echter hun jaarlijkse teerdag houden, terwijl ook het koningsschieten, zoals elders blijkt uit de vele koningsschilden, toch is doorgegaan. In 1688 worden de herbergiers van overheidswege verboden, de gilde toe te laten om hun vergaderingen en teerdagen te consumeren. Gijsbert Gualtheri, stadhouder (1717-1755) had in ieder geval andere gedachten dan zijn kwartierschout Repelaer. Hij maakte in 1727 een proces verbaal op waarbij hij de pastoor van Veghel Hendrik Bedijx de volgende overtredingen verweet: "Dieselfde heeft sig niet ontsien van tijt tot tijt op soogenaamde patroondagen publicquelijk den roomsen godsdienst te doen, en in de kerke de gildens off schutterijen, aan die patronen toegewijt, met trom, vaandel, fiool en waepenen en schilden processiegewijs te ontfangen en daar hunnen supertitieusen godtsdienst, alsoo genoegsaam int openbaar te pleegen." Uit deze gegevens komen bij het openbaar optreden enkele aspecten naar voren, die thans bij gilden niet meer in gebruik zijn, namelijk het lossen van geweersalvo's en medebegeleiding door een violist. Uit 1720 dateert een verzoek van de regenten van Veghel aan 4 gildebroeders van de oude schut om ter handhaving van de openbare orde bij marktdagen met een geweer aan te treden. In een publicatie werden de inwoners verplicht gesteld met een paard of runderbeest op de marktdagen te verschijnen op straffe van een boete van 3 gulden bij afwezigheid. De inwoners van nabij de kerk en die met hun erf lagen van de Brug tot Aert van de Leest en tot de windmolen, moesten voor de marktdag hun assen en mesthopen ruimen. Er werden zekere personen aangewezen, die moesten toezien op een goed verloop van de marktdag, t.w. de vorster, de ondervorster, bedelvoogd, 2 gezworenen en vier "bequame mantspersoonen van de oude schut, ieder met een goede snaphaen voorsien", die op de eerste marktdag 's morgens om 8 uur voor het huis van de secretaris hun orders zouden ontvangen. We zien hier, dat een Veghels schuttersgilde een politionele taak krijgt opgedragen. Wegens het ontbreken van oudere gegevens, kan vooralsnog niet worden geconcludeerd, dat de "oude schut" van oorsprong een gilde moet zijn geweest ter verdediging van de Veghelse burgers. In 1766 werd Willem V meerderjarig en als stadhouder benoemd. Na de dood van zijn vader Willem IV in 1751 was de waarneming van het stadhouderschap door de hertog van Brunswijk geen succes, zodat overigens ten onrechte, zoals later bleek naar de meerderjarigheid van Willem V werd uitgekeken. In Veghel was dit aanleiding om een grootscheeps feest op touw te zetten, waarbij ook de schuttersgilden moesten aantreden om de nodige luister bij te zetten. De kosten, opgesomd in een bijlage van de dorpsrekening van dit jaar, zullen we op de voet volgen. Hierbij kwamen ook andere interessante gegevens over het feestvierend Veghel aan het licht, die op deze plaats niet behoeven te worden onthouden. Allereerst wordt een verantwoording gegeven van het bij gelegenheid van "dese heugelijken dag der installatie van sijn hoogheyt den heere prince van Orangie Nassau als erffstadhouder capitain generaal en admiraal van de geunieerde provinciael". Daartoe is verzocht "de schutterij bij den anderen doen coomen om vreugde en vrolijkheden te bedrijven, charcheeren, lossen van haare geweer, clokken luyden als andersints", waarvoor aan de schutterijen 5 tonnen Luiker bier zijn geleverd door bierbrouwer Pieter van Grinsven. De herbergier ontving een vergunning voor het uittappen van dit bier. Er werden betalingen gedaan voor buskruit, oranjepapier en voor de wijn voor de heren van de pastorie. Aan wijn werd geleverd 1/2 anker rode wijn, 1/2 anker witte wijn en nog 15 flessen. De dorpsregenten hebben in het raadhuis zich vervrolijkt, bier gedronken bij herbergier Heijnsberg en "na oud gebruik" een maaltijd gehouden. Op de kerktoren werd een oranje vlag geplaatst. Op de ramen van het raadhuis werden door "vrouwspersonen " de letters W.P.V.O. Nassau gemaakt en met groen gewas versierd in oranje kleur. Een grote lantaarn werd geplaatst op de toren in de zogenaamde "latour onder den knop van den toren". Zoals bekend had de kerk van Veghel toen een knoptoren. Voor het verlichten van de kerktoren werd voor een flink bedrag aan kaarsen geleverd, terwijl voor degenen die daar op moesten toezien (waarschijnlijk in verband met brandgevaar) de nodige verteringen zijn betaald. Het aanschouwen van de met brandende kaarsen verlichte toren, moet toch wel bijzonder geweest zijn. Zoals reeds ter sprake kwam, moest bij het koningsschieten een houten vogel van de schutsboom geschoten warden. Schieten bij de schutsboom vond overigens op gezette tijden plaats tot onderlinge oefening in het schieten. Over de schutsboom vonden we ook enige gegevens in het gemeentearchief. Op een plattegrond van 1826 staat de schutsboom afgebeeld. Deze moet hebben gestaan waar nu gemeentewerken is gevestigd.(Violenstraat) Deze boom moet in de wijde omgeving duidelijk zichtbaar zijn geweest, want in de jaren rond 1830 is hij gebruikt als meetpunt voor het intekenen van de eerste kadasterkaarten

Veghelse kerk en raadhuis, getekend door H. Verhees, + 1800. De knoptoren moet kort na 1757 zijn gebouwd.In de open spits werd voor het feest van 1766 een grote lantaarn geplaatst. Deze kerk stond ter plaatse van het huidige gemeentehuis.

De veiligheidsvoorschriften waren in deze tijd nog niet zo stringent. Iedere gemeente had toen een of meer schutsbomen, die soms al eeuwen op dezelfde plaats stonden, maar van lieverlee voor de dichter wordende bebouwing gevaarlijk waren geworden. Dit was voor de Gouverneur van de provincie Noord-Brabant aanleiding in 1827 een besluit uit te vaardigen om de gevaarlijke schutsbomen te doen verplaatsen naar de toen nog veelvuldig voorkomende heidegebieden. Deze circulaire was voor de marechaussee uit Erp aanleiding om de burgemeester van Veghel aan te schrijven de schutsboom te doen verplaatsen. De burgemeester van Veghel zag echter geen reden aan dit verzoek te voldoen omdat zijns inziens het schootveld van de schutsboom ver genoeg van de bestaande huizen verwijderd was. Dit beyond zich "op de groote gemeentebleek, het schutsboombroek genaamd, met afgegraven weilanden, hakhout en opgaand geboomte omgeven". Bovendien achtte hij het plaatselijk bestuur van Veghel genoegzaam competent om te beoordelen welke maatregelen er genomen moesten worden en zag hij niet in dat hij daartoe enige verantwoording aan de marechaussee verschuldigd zou zijn. Aan de eis is dan ook niet of niet direct voldaan, gezien de aanwezigheid van de schutsboom in 1830 bij bovenvermelde inmetings werkzaamheden van het kadaster.
IV Afzonderlijke gegevens per schuttersgilde uit Veghel.
Nog maar 150 jaar geleden bestonden in Veghel nog 4 schuttersgilden, te weten: Sint Jorisgilde, Sint Anthoniusgilde, St. Catharinagilde en het Sint Barbaragilde. Dit blijkt uit een brief van de schout van Veghel die hij desgevraagd aan de provinciale gouverneur toezond. In een dergelijke brief van de schout van Sint-Oedenrode werd ook een Sint Antoniusgilde gemeld, waarmee het Eerdse gilde bedoeld moet zijn. Het bij Veghel vermelde Sint Antoniusgilde zal thuis geweest zijn op het Haveld. In de 16e eeuw worden nog andere gilden genoemd, nl. de broederschap van Sint Annagilde, de broederschap gilde van de Heilige Maria en de fraterniteyt van Onze Lieve Vrouw. We zullen hierna de bekend geworden gegevens per gilde zoveel mogelijk groeperen en bespreken

Situatie uit 1825 waarop de schutsboom voorkomt, opgemaakt i.v.m. aanleg van de haven.

1. Sint Barbaragilde
Het oudste gegeven over het Sint Barbaragilde kennen we uit een akte van 6 juni 1505 behorende tot de armenadministratie, in die tijd genoemd de tafel van de Heilige Geest. In deze akte worden behalve aan de Heilige Geest en andere instellingen, ook aan het Sint Barbaragilde beloften gedaan. De schenker is Aerd Janssen van de Rijt, in de akte zelf genoemd "Arnoldus Hendriks, zoon van Johannes uit Veghel", die in zijn testament de volgende instellingen en natuurlijke personen gedenkt: aan Sint Lambertus in Luik, de vier bedelorden in 's-Hertogenbosch en Dordrecht, de broederschap Guide Sint Anna, aan de tafel van de H. Geest in Veghel, aan de broederschappen van de gilden van Sint Katharina en Sint Barbara, aan de broederschap gilde van de Heilige Maria in Veghel, aan de kerkmeesters in Veghel, aan de broederschap van Sint Antonius in Havelt, aan de vicaris in Veghel, aan de koster van Veghel, aan zijn dienstmeid en haar zuster, aan zijn zuster Heijlwigis. Een testament begon in deze tijd met een legaat voor de kerk van St. Lambertus in Luik, de hoofdkerk van het bisdom voor onrechtmatig goed, dat men onwetend zou kunnen legateren. De datum 6 juni 1505 wordt door het thans tot nieuw leven gekomen Sint Barbaragilde als oprichtingsdatum aangehouden, hoewel het in wezen al bestond, bij het opmaken van dit testament. Men kan aannemen dat met broederschap van de gilde van Sint Barbara wordt bedoeld de broederschap verbonden aan het Sint Barbaraaltaar, in de kerk van Veghel. Er bevond zich namelijk in de kerk van Veghel een Maria en Sint Barbara altaar, zoals blijkt uit een inventarisatie van 1524. Meer zekerheid over de kerkelijke gebondenheid van het Sint Barbaragilde geeft ons de akte van 1541, waarbij een testament van Roeff Hanbraken en Heylwijg zijn vrouw, wordt uitgevoerd in de vorm van een kwitantie. De akte werd voor ontvangst ondertekend door de kerkmeesters van Veghel, provisoren van de fraterniteyt (broederschap) van Onze Lieve Vrouw in het nieuw koor van de kerk in Veghel en provisoren in honre tijt der fraterniteyt van Sunte Barbaren in de kerk van Veghel Hanrick soene wijlen Jans van Wetten en Ariaen Cornelis Ariaenssoen. Met deze laatste namen hebben we ook de oudst bekende leden van de overheid van het Sint Barbaragilde. Bij de altaarinventarisatie van 1566 blijkt een afzonderlijk Sint Barbaraaltaar te bestaan in de kerk van Veghel. Het duurt daarna meer dan 2 eeuwen voor er weer enige betrokkenheid van het Sint Barbaragilde bekend wordt. Het ligt voor de hand, dat het Sint Barbaragilde bij de hiervoor gemelde 18e eeuwse activiteiten van de Veghelse gilden betrokken is geweest. In ieder geval wordt het in 1825 als een van de 4 dan nog actieve gilden gemeld. Uit 1829 stamt vooralsnog het laatste gegeven van het tot dan bestaande actieve Sint Barbaragilde. Zijne Majesteit de Koning (Willem I) reist dan van Maastricht naar Den Bosch en zou de gemeente Veghel aan kunnen doen als hem dat zou goeddunken. Dit is voor het gemeentebestuur aanleiding de nodige voorzorgen op deze dag in acht te nemen, zoals uitsteken der vlaggen, luiden der klokken en het doen aantreden der schuttersgilden. Het Sint Barbaragilde verteert op die dag voor f 4.50 aan bier evenals de drie andere actieve schuttersgilden. De volgende activiteit van het Sint Barbaragilde zal liggen in 1980.De heilige Sint Barbara kon allerminst worden vergeten, want haar beeltenis was in prachtige kleuren te zien in een raam van de Lambertuskerk terwijl zij ook op een schilderij is vereeuwigd op het Veghelse gemeentehuis. Op het thans in aanmaak zijnde hoofdvaandel komt de beeltenis van Sint Barbara voor, die is ontworpen door Marius de Leeuw. Deze kunstenaar ontwierp ook hoofdvaandel en vendels in nauw overleg met de commissie vendels en aankleding van het Sint Barbaragilde. Over de heilige Barbara is vrijwel niets met zekerheid bekend. Zij zou gestorven zijn in het jaar 306 als zeer schone dochter van een rijk man uit Ricodemie in Klein Azle, Dioscorus. Deze zou haar in een toren hebben opgesloten en haar om haar christelijk geloof laten martelen. Toen zij standhield, sloeg hij haar het hoofd af. Dioscorus werd daarna zelf door de bliksem gedood. Op grond hiervan wordt de Heilige Sint Barbara aangeroepen tegen brand en bliksem en tegen plotselinge dood. Haar verering was in de Middeleeuwen algemeen. Zij is patrones van verschillende gevaarlijke beroepen. Onder de bewoners van bergachtige streken geniet zij nog steeds een grote verering. Sint Barbara wordt gewoonlijk voorgesteld als een jonge vrouw met kroon en martelpalm, een zwaard (waarmee ze is gedood), een ciborie, een pauweveer, een kanon en een toren met drie ramen, symboliserende de H. Drievuldigheid die zij met klem had verdedigd.

Ontwerp van het hoofdvaandel voor het Sint Sarbaragilde door Marius de Leeuw,

2. Sint Catharinagilde
Zoals we bij het Sint Barbaragilde zagen, komt het Sint Catharinagilde in de oudst bekende gildeakte van 1505 al voor. Bij de altaarinventarisatie van het bisdom Luik wordt in 1524 een Catharinaaltaar genoemd in de Veghelse kerk, aan welk altaar deze broederschap zal zijn verbonden geweest. Bij het eerder vermelde inhalen van de kwartierschout in 1714 wordt het Sint Catharinagilde vermeld, dat een ton bier verteert op kosten van de dorpskas. Ook is bij deze gelegenheid het nodige buskruit verschoten, zodat het in 1714 als schuttersgilde bekend is. Van dit gilde vonden we in het gemeentearchief een interessant boekje, dat de jaarrekeningen beschrijft van 1772 tot 1779, evenals van het Sint Jorisgilde over 1782 en 1783. We zullen een aantal posten uit deze rekening lichten en van commentaar voorzien, zodat wat typische gegevens over dit schuttersgilde bekend worden. De letterlijke tekst in dit boekje wordt hierna weergegeven.
afgerekent met de guldebroeders van St. Catrina in het jaar seventien hondert 72 ik bekenne daer aen schuldig te sijn de some van 30 - 15 - 0.
Dit is het saldo in kas bij aanvang van het rekeningjaar 1773. nog ontfangen voor manteltgelt 12 - 14 - 0.
Voor uitvaarten zijn waarschijnlijk rouwmantels gemaakt die voor begrafenissen voor anderen dan gildebroeders zullen zijn verhuurd. Zoals hiervoor omschreven,is een van de oorspronkelijke plichten van het gilde de broeders met gilde-eer te begraven. Van lieverlee zal het gilde ook voor anderen tegen betaling uitvaarten zijn gaan verzorgen of hun begrafenisattributen zijn gaan verhuren, zoals rouwmantels, baarkleed en baar. Van twee schuttersgilden in Schijndel is bekend, dat zij ook deze gedragslijn volgden en in de jaren rond 1860 zijn omgevormd tot een soort begrafenisondernemingen na de overige goederen zoals gildezilver te hebben verkocht. Deze vorm van gildebeleving, overigens weinig bekendkwam behalve in Veghel en Schijndel voor in Lierop en Nistelrode. Nog voor was ontfangen 10 - 13 - 0 voor aanmaak van kaarsen voor het altaar waaraan een kerkelijke broederschap verbonden was, werd bijenwas geleverd. In het gildereglement staat meestal een aantal bepalingen die het leveren van was vereisen, zoals bij uitvaarten, huwelijksmissen of voor betaling van boeten. Ook werd bij testament wel een jaarlijkse waslevering geschonken. In plaats van de was in natura, zal in latere tijd de waarde hiervoor in geld zijn voldaan. Ontfangen van bijsetten van prijssen schiete 2 - 7 - 0 Hieruit blijkt, dat het Catharinagilde de schietsport beoefende tot onderling vermaak. Men ging schieten om prijzen te winnen, waartoe men inleggeld betaalde. Het batig saldo vinden we in deze post. De prijzen kunnen zijn uitgereikt aan de gildebroeder die een houten blok of althans de laatste resten hiervan, naar beneden schoot, het zogenaamde puistschieten. Het kwam echter ook wel voor, dat de prijzen zelf op de boom werden geplaatst om daarvan te worden afgeschoten.
nog een nu lint aen de kers 0 - 1 - 8
nog gegeven voor een nu kers 0 -17 - 0
nog voor bloeme aen de kers 1 - 3
Bij veel gilden bestond het gebruik op dagen dat zij de mis bijwoonden voor de mis een kaars te brengen en aan te steken op het hoofdaltaar, opdat de gilde broeders daar hun licht komen halen. cornet Johannes Jan Donckers (cornet is de drager van de standaard; vaandrig)
nog den brouwer betalt voort half ton byer 2 -15
nog daer merder onkost van gehat 0 - 6 - 0
Het bier werd niet versmaad.
ontfangen van mantels 16 - 10
ontfangen van mantels 13 - 8 - 0
De verhuur van mantels betekent de belangrijkste inkomstenbron in 1774.
Veghel den 15 jandewarius 1775
de mantels gemakt en gerieprert 1 - 10 - 0
voor garen en sij en haken en oegen tesamen 0 - 3 - 8
aen den pastoer gegeven 1 - 4 - 0
nog voor een nu kers gegeven 1 - 2 - 0
Veghel den 22 April 1776 nue perpetucen gekogt voor 12 - 7 - 0
nog voor 12 stuyvers koort gaerren nog 9 mantels gemakt en daer voor 4 - 10 - 0
nog letters daer op geset daer voor 0 - 3 - 0
De rood sjerpen slaeyers opgeven roet daer voor 2 - 0
voor linten an de sluyers 0 - 9 - 0
Uit deze uitgaven zou kunnen blijken, dat de rouwmantels met haken en ogen werden gesloten en dat er letters op werden gezet. Ook werden rode sjerpen gedragen, waaraan linten zaten. Mogelijk werden de sjerpen met linten opgebonden.
Ontfangen van de vendrik voor de some van 2 - 12.
Er was dus ook een vendelier. voor eenen nuewe bant voor den tamboer 0 - 12 - 0
een nue vet op de trom late maken daer voor aen Peter Crane betalt 2 - 2 - 0
Deze uitgaven voor onderhoud van de gildetrom vonden plaats in de jaren 1778-1779. Uit de eerder aangehaalde gegevens blijkt, dat het Sint Catharinagilde in 1825 een actief schuttersgilde was. Ook bij de festiviteiten van 1829 verteert zij nog een ton bier, waarmee dan de laatst bekende feiten van dit gilde zijn genoemd.

Register van jaarrekeningen van het Sint Catharinagilde 1772-1779, en van het Sint Jorisgilde, 1782-1783.

3. Sint Jorisgilde
Zoals hierboven bij de ontstaans theorieen van de schuttersgilden uiteen is gezet, worden de gilden gewijd aan Sint Joris specifiek gezien als te zijn opgericht ter bescherming van de burgers in tijden van oorlog of oorlogsgevaar. De gegevens die bij het onderzoek bekend werden, sluiten geheel aan bij deze theorie. In de oudste testamenten vinden we geen beschikkingen ten gunste van dit gilde, terwijl bij de 16e eeuwse altaarinventarisaties dat van St. Joris niet voorkomt. De vermelding van dit gilde vinden we voor het eerst in 1714 als het moet aantreden ter verwelkoming van de kwartierschout, waarbij ook het nodige buskruit verschoten is. Het is mogelijk, dat de in 1720 genoemde "vier bequaeme mantspersoenen van de oude schut" die ter bewaring van de openbare orde met hun geweer moesten aantreden, gildebroeders van Sint Joris zijn geweest. Een aanwijzing daartoe zou kunnen zijn dat ook het Bossche Sint Jorisgilde "oude schut" werd genoemd. In het gildeboekje, dat grotendeels jaarrekeningen bevat over het Catharinagilde, staan ook enkele posten over het Sint Jorisgilde uit 1782-1783.
Afgerekent met de guldebroeders van s. Joris in jaer 1782 ontfangen op s. Jorisdach 1783 van Peter van de Laer de some van 6 - 0 - 0
Nog jaer op uytgeven de somme van 2 - 0 - 0 aen Smitse gegeven voor vaete bier voor het begraven van Piet van Piet van de Wiel 1 - 5 - 0
Nog op s. Jorisdag voor een vatie bier 1- 5- 0
Aen den tamboer gegeven op s. Jorisdag 1- 4- 0
Nog voor den slut (flut) gegeven met de vragt en tesamen 2 - 5 - 6 nog het maken van en verroewe van den schudbom bestelt aen Hendrikus Snelders en aen Willem Johannes Verbrugge voor 12 - 0 - 0 en daer op vertert ieder schut 0 - 4 - 0
Aen Willem Verweege voor de vrl Thy betalt 4 - 0 - 0
Nog betalt voor het nae de kerke 0 -16 - 0
Nog betalt voor het beschenken 0 -16 - 0
De uitgaven betreffen grotendeels de teerdag, Sint Jorisdag (1 januari) waarbij de tamboer een vergoeding ontving, de schutsboom is gerepareerd en geverfd. Voor het schieten is er "gevrijt" door de "vrij luy". Het"vrijen" van de schutsboom voor het schieten heeft de betekeneid van het vrijgeven van de boom omdat het schieten in deze tijd wettelijk verboden was. Ook bij de laatst bekende gildeactiviteiten in 1829 was het Sint Jorisgilde present en verteerde een vaatje bier ad f 4,50.
4. Sint Anthoniusgilde, Havelt
Dit gilde moet van oorsprong ook erg oud zijn geweest en is als onderlinge broederschap waarschijnlijk nog lange tijd in stand gebleven. Het wordt in 1505 ook genoemd bij de eerder vermelde toedeling van Aerd Janssen van de Rijt: "confratibus sancti Antionii in Havelt". Bij de altaarinventarisatie van 1510 wordt de kapel vermeld als liggende in Haendonck en in 1566 "aent Havelt(= Haenvelt)". Deze verschillende schrijfwijzen zijn onbegrijpelijk gezien de spelling van 1505 "Havelt". Er wordt wel aangenomen, dat de vele Anthoniuskapelletjes, gelegen in uithoeken van dorpen als bedehuisjes zijn opgericht om daar genezing af te smeken voor de gevreesde pest, die bier te lande voorkomt vanaf midden 14e eeuw. Lijders aan deze ziekte werden om begrijpelijke redenen naar afgelegen plaatsen buiten de gemeenschap gebracht, waar een Anthoniuskapel werd opgericht. De daaraan verbonden broederschappen, die met het lot en de verzorging van deze ziekten waren begaan, zullen dus tot de latere Sint Anthoniusgilden zijn uitgegroeid. De plaats waar deze kapel heeft gestaan is niet met zekerheid aan te wijzen. De kaart van A.C. Brock van 1825 geeft enige aanwijzing en zou overeen kunnen komen met de plaats die nu nog bekend is als "de kapelhof".

Plattegrond van Veghel, getekend + 1825 door A.C. Brock met aanduiding van de plaats der toen al verdwenen kapellen op Haveld en Dorshout.

Bij het bewerken van dit land stuit men op bepaalde plaatsen van dit land op puinresten, hetgeen ook een aanwijzing kan zijn voor de plaatsbepaling. A.C. Brock schrijft daarvan in 1825: "Havelt. Eensgelijks was er in de gehuchte Hasvelt bier doorgaans Haveld genoemd, eene kapel, toegeweid aan der H. Abt Antonius." Naast deze kapel komt er in 1618 een tweede kapel gelegen op Dorshout en toegewijd aan Antonius en Sebastianus. Deze kapel heeft vermoedelijk gelegen op de plaats van een huis in 1774 gebouwd met een kelder, met dikke muren en ook voor het huis liggende fundamenten (Dorshout 23). Brock schrijft van deze laatste kapel in 1825: "Dorhout. Een welbebouwde buurt ten westen van en digt bij het dorp gelegen. Hier lag voorheen een kapel aan St. Sebastiaan toegewijd, waarvan de standplaats nog kennelijk is." Op de hierboven afgebeelde kaart vinden we deze kapel ook globaal aangegeven. Volgens Drs. W.H.Th. Knippenberg wijst de beslissing van bisschop Zoesius in 1618, dat op St. Antoniusdag alle jaren op de gewone manier alleen in de Haveltse kapel de H. Mis mag worden gelezen en op St. Sebastiaandag in beide kapellen, op betrekkingen met bepaalde gilden. In 1825 wordt het Sint Antoniusgilde als actief schuttersgilde vermeld in de brief van de schout van Veghel aan de provinciale gouverneur. Bij de festiviteiten van 1829 wordt ook dit gilde van gemeentewege op een halve ton bier getracteerd. In 1881 wordt de Veghelse handboogschuttersbond opgericht, een overkoepelend orgaan door de in de gemeente Veghel 10 opererende handboogverenigingen, die alle het reglement goedkeuren. Hieronder bevindt zich een vereniging "Antonius", die wordt vertegenwoordigd door G. v. Hooft en mogelijk voortgekomen is uit het schuttersgilde van die naam. De naam Antonius en G. v. Hooft zijn doorgehaald, hetgeen erop kan duiden, dat + 1881 deze vereniging (of gilde?) als opgeheven werd beschouwd. Bedoeld kan ook zijn St. Antonius in Eerde. De naam van Hooft kwam in 1880 zowel op het Ham als in Eerde voor

Topografische kaart met aanduiding van de plaatsen waar de Antoniuskapel op het Haveld en de kapel ge-wijd aan Sint Sebastiaan op Dorshout moeten hebben gestaan.

5. Sint Antoniusgilde Eerde
Volgens Dr. A. Meuwese is de St. Antoniuskapel waarschijnlijk gesticht door het Sint Antoniusgilde, dat de kapel beheerde en hier bijeenkwam. De verbondenheid zal op dezelfde wijze kunnen zijn ontstaan als die beschreven is bij het het St. Antoniusgilde van Havelt. Bij de altaarinventarisatie van 1524 wordt deze kapel reeds genoemd. Dit gilde wordt genoemd in een in het Frans gestelde gildelijst van 1810 "dans la commune de St.Oedenrode". Het bestaat dan uit 7 leden die in deze tijd nog in 3 verschillende gemeenten wonen, te weten: Adriaan van de Rijt, landbouwer, wonend te Veghel, koning. Hendrik Dielis van Rixtel, landbouwer, wonend te Veghel, vaandrig. Vier "dekenen": Nicolaas Daniel Smulders, landbouwer, wonend te Schijndel. Matthijs van de Ven, landbouwer, wonend te St. Oedenrode. Nr. 5 en 6 niet ingevuld, "vacat". Hendrik Jan van de Laer, landbouwer, wonend te Veghel, sergeant. De Rooise gilden werden in deze tijd niet hoog geacht gezien de opmerking aan het slot van deze lijst: "Ze doen niets dan drinken en eten, en zij amuseren zich nu en dan met schieten op de vogel." Ook in 1825 wordt dit gilde als actief schuttersgilde gemeld door de schout van St.Oedenrode. In particulier bezit is nog een medaillon van dit schuttersgilde uit de tweede helft van de 15e eeuw, zodat daarmee het oudst gegeven (thans) van een Veghels gilde bekend is.
6. Overige schuttersgilden of broederschappen
In de akte van 1505 komen nog voor de broederschap guide Sint Anna en broederschap gilde van de Heilige Maria. Voorts warden in eerder aangehaalde verklaring van 1541 nog genoemd Goert van Erpe soene wijlen Rutgers en Jan Hanrickssoen van Dallaer, als provisoren van fraterniteyt van onser liever vrouwen intnyew choer. Bij de altaarinventarisatie van 1524 staat vermeld " Maria novum" aan welk altaar laatstgenoemde broederschap verbonden kan zijn geweest. Rest nog te vermelden een aantal mogelijk bestaand hebbende Veghelse broederschappen, te weten van de H. Apollinia, het H. Scapulier en de H. Rozenkrans.
Besluit
Aan het einde van dit overzicht moge aan de hand van de hiervoor beschreven Veghelse gilden het volgend overzicht dienen, waarbij de aangegeven jaren slechts duiden op jaren die nu thans bekend zijn geworden en dus verder geen uitsluitsel geven over
ouderdom of voortleving van het betreffende gilde. Algemeen kan gesteld worden dat ze zijn ontstaan als kerkelijke broederschappen.
1. Sint Barbaragilde; 1505-1829, 1979
2. Sint Catharinagilde; 1505-1829; verhuur rouwmantels.
3. Sint Jorisgilde: 1714-1829; van oorsprong defensieve taak?
4. Sint Antoniusgilde Haveld; 1505-1881?
5. Sint Antoniusgilde Eerde; 15e eeuw -1881?
6. overige gilden en/of broederschappen:
a. Sint Anna 1505
b. de Heilige Maria 1505
c. Onze Lieve Vrouw int nieuw koor 1541
d. H. Apollina
e. H. Scapulier
f. H. Rozenkrans.
Aangehaalde bronnen
1) Theo Reintjes, Ursprung and Wesen des spatmittel-alterlichen Schatzengilden, Bonn, 1963, blz.72,50.
2) Vijfhonderd jaar Noordbrabantse schuttersgilden, catalogus tentoonstelling in het P.O.C. te Eindhoven, 1977-1978, blz. 7.
3) Theo Reintjes, t.a.p. blz. 307-325.
4) J.A. Jolles, Schuttersgilden en schutterijen van Noord Brabant. Overzicht van hetgeen er nog bestaat. 's-Hertogenbosch 1934, blz. 7.
5) J.A. Jolles, t.a.p. blz. 150, 215.
6) Harrie Hendriks en Jan Timmermans, Schets van de Geschiedenis der Cloveniers of schutterije tot Grave 1527-1977, blz.1,7,9,11.
7) Vijfhonderd jaar Noordbrabantse schuttersgilden, t.a.p. blz. 10.
8) Rechterlijk Archief Dongen, Rijksarchiefbewaar-plaats 's-Hertogenbosch.
9) Theo Reintjes, t.a.p. blz. 307.
10) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II-F-82.
11) W. Heesters, Rooise schuttersgilden, Heemschild december 1978, blz. 77-79.
12) A.M. Meuwese, Veghelse Courant 17 augustus 1954,
13) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II-C-3.
14) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II-C-27.
15) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. 2175, K 7 A 39.
16) Kadaster-archief, voorbereidingsstuk.
17) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. 398.
18) Johan M. Oomen, Vaste goederen en Eigendommen der schutsgilden in 1825, Eindhoven 1971, blz. 14.
19) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. E 2 afd. I folio 66.
20) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H.Hens, De oude dekenaten Cuijck, Woensel, Hilvarenbeek in de 15e en 16e eeuwse registers van het aartsdiakenaat Kempenland, deel II, blz. 322-323
21) Rechterlijk Archief Veghel, Rijksarchiefbewaar-plaats 's-Hertogenbosch.
22) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, t.a.p., blz. 322-323.
23) Johan M. Oomen, t.a.p.
24) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. 809.
25) Grote Winkler Prins Encyclopedie, Amsterdam/Brus¬sel, 1974.
26) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. E. E-2 folio 66
27) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, t.a.p.
28) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II F 82 folio 9v-10.
29) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II G 12.
30) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II F 82 folio 9v-10.
31) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II C-3
32) Johan M. Oomen, Voetbogen en voetboogschieten, artikel uit "de Kleine Meijerij", 1979, jaargang XXX, blz. 92.
33) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. II G 12.
34) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. 809.
35) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. E 2 afd. I folio 66.
36) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, t.a.p.
37) Drs. W. Knippenberg, Oude Kapellen, Sint Antonius-kapellen en St. Antoniusgilden, Brabants Heem, 1958, blz. 39.
38) A.0 Brock, Historische beschrijving van de Meierij; mondelinge mededeling door J. Hazelberg dd. 24 april 1979.
39) A.C. Brock, t.a.p.
40) Drs. W. Knippenberg, t.a.p. blz. 85.
41) A.C. Brock, t.a.p.
42) Johan M. Oomen, t.a.p. ; gemeentearchief Veghel, inv.nr. 809.
43) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. 3208.
44) Drs. W. Knippenberg, t.a.p., blz. 85.
45) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, t.a.p.
46) Drs. W. Knippenberg, Voormalige gilden te Sint-Oedenrode, Heemschild 1969, blz. 3-4.
47) J.M. Oomen, t.a.p.
48) Vijfhonderd jaar Noordbrabantse schuttersgilden, t.a.p., blz. 10.
49) Gemeentearchief Veghel, inv.nr. C 3.
50) Gemeentearchief Veghel; Rechterlijk Archief Veghel.
51) Dr. G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, t.a.p.
52) K. Vermeren, bespreking 22 februari 1979.

Transcriptie van de akte van 6 juni 1505 (latijn)
In nomine Domini Amen. Per hoc presens publicum instru-mentum cunctis pateat evidenter Quod anno a navitate Domini millesimo quingentesimo quinto Indictione octava octava die mensis julii die vero sexta de manc hora septima vel circiter Pontificatus sanctissi-mi Christo patris domini nostri domini Julii anno secundo In mei notarii publici testiumque infrascriptorum ad hoc vocatorum et rogatorum presentia constitutus discretus vir Arnoldus filius Johannis Hanrici in Vechel oriundus laijcus Leodiensis diocesis sane mentis bone discretionis et omnisque intelligentiae sensuum suorum in omnibus et per omnia bene compos existens ut apparebat corpore licet tamen languens, intuens diligenter animadvertens et considerans naturae fragi-litatem et humane status inconstantiam et labilitatem eo quod homo post ortum sue nativitatissicut floe egreditur et conteritur velud umbra et numquam in eodem statu permanet temporali Ne igitur suprema dies ipsum omnino capiat improvisum de bonis et rebus suis sibi a Deo ac parentibus super terram collatis et relictis suum fecit condidit et ordinavit testamentum ac ultimam suam voluntatem declaravit quod seu quam valere voluit et precepit jure testamenti seu codicillorum aut alterius cuiuscumque voluntatis extreme quo melius et firmius valere poterat et debebit secundum pias et canonicas sanctiones revocati prius per dictum Arnoldus testatorum omnibus et singulis aliis testamentis et testamentariis ordinationibus ab eodem hactenus quovismode coram quibuscumque aliis personis auctentisis vel privatis factis et ordinatis Item legat sancto Lamberto in ecclesia Leodiensis unum stuiferum semel dandum pro suis iniuste acquisitis sique fuerint Item legat et ordinat testator antedictus quator mendican-tibus in Buscoducis videlicet tribus existentibus et quarto in Dordraco unicuique unum vas siliginis semel dandum Item legat fratribus guide sancte Anne in ecclesia de Vechel unum modium siliginis mensure de Busco ducis cum suis litteris ac juribus scabinalibus ad eundem spectantibus hereditarie pactionis in Uden tradendum et solvendum quem quidem modium pro nunc solvere tenetur Mathias Hanrici filius Arnoldi aen Carper dijck in subsidium divini cultus videlicet misse cele-brande Et in eventum quod aliquis de sanguine tes-tatoris predicti sacerdos existens cupiens hoc onus misse secundum taxam seu valoris estimationem predicti illius uniusmodii celebrare gaudebit de illo uno modio pre alien sacerdote Item legat er ordinat presens testator mense sancti spiritus in Vechel unum modium siliginis hereditarie pactionis de Vechel et in Vechel tradendum cum suis litteris scabinalibus ac juribus exinde confectis quem pronunc solvere habet Thomas die Decker in Vechel commorantem Et vult ordinat et inponit testator antediotus quod si quivis istorum modiorum duorum legatorum videlicet guide sancte Anne et Men-se sancti spiritus solutionum defectus evenerit quod exinde omnia alia bona relinquenda ab illo exonerari debent et dimittit illos modios in puram elemosinam cum suis litteris et juribus ad eosdem pertinentibus Item legat fratribus gildarum sancte Katharine et Barbare virginum unicuique unum stuferum semel dan dum in ecclesia de Vechel Item legat fratribus gilde sancte Marie virginis in ecclesia de Vechel tres florenos semel dandos in subsidium tabule emende Item legatque in puram elemosinam donat magistris fabrice in Vechel tres florenos viginti stuferos pro unoquoque floreno semel dandos in subsidium casule in summo altari emende Item legat er confert confratribus sancti Anthonii in Havelt duos stuferos semel dandos Item legat et ordinat domino Johanni Kox pro-tunc vicario in ecclesia de Vechel duos stuferos semel dandos Et custodi ibidem servienti unum stuferum consimilem semel dandum Item petit et imponit testator antedictus seu ordinat tria tricesionaria unum per dominum Johannem Kox sibi fieri aliud per dominum Hanricum Dorn et tercium secundum velle dispositorum seu dipositricum celebranda Item legat ancille sue Heijlwigi protunc et sorori videlicet filie Hanrici Calcificis unum petrum in valore octodecim stuferi semel dandum Preterea vero memoratus testator voluit et ordinavit statuitque mandavit quod Heijlwigis eius soror de legatis singulis respondebit ac respondere tenebitur quorum gracia de testatoris commissione vendet seu alienare potest ex hereditariis bonis predicti fratris testatoris sex aut octo vasa siliginis pertinentis Et si oportunum sibi fuerit vendet seu alienabit unum totum modium hereditarie pactionis siliginis quo legatis +aliquorum seu alicuius contradictione non obstante omni dolo secluso Tandem voluit et mandavit idem testator quod ipso ab hoc seculo sublato dicta Heijlwigis eius soror prenominata de omnibus suis bonis tam mobilibus quam immobilibus relinquendis gaudebit et possidebit tempore quo vitam duxerit humanam et post eius vitam presentis seculi ad veros heredes succedere tenebuntur Super quibus omnibus premissis sic factis et ordinatis prenominatus testator a me notario public() infrascripto unum vel plura publicum seu publica fieri petiit seu petivit instrumentum seu instrumenta In forma meliori novis sive antiquis inventionibus seu inveniendis in hiis penitus exclusis et remotis Acta et ordinata fuerunt premissa in domo inhabitationis Heijlwigis sororis predicti tastatoris Leodiensis diocesis Sub anno Indictione Mense die hora et pontifi-catu modoque forma prenarrata Presentibus ibidem una cum me notario publico infrascripto honestis et discretis viris domino Gijsberto de Erp domino Johanne Kox Hanrico Heijmanni Johanne Nijcolai Hanrico de Groenendael Nijcolao de Dorn pariter de Vechel oriundis testibus fide dignis dicte Leodiensis diocesis ad premissa testificanda vocatis specialiter et rogatis Et sit subscriptum Et ego Johannes Nijcolai de Berckel Leodiensis diocesis notarius apostolicus publicus juratus Quia omnibus singulis premissis dum sic ut premittitur fierent et agerentur una cum prenominatis testibus presens interfui atque omnia singula sic quemadmodum prenarrantur fieri vidi scivi et audivi idcirco hoc presens publicum instrumentum manu propria fideliter exinde confeci et in hanc formam publicam redigi Signo et nomine meis solitis et consuetis Hic inferius signavi et subscripsi in fidem et testimonium ac maiorem roburationem omnium et singulorum premissorum rogatus et requisitus.

+ het hier staand woord, zou "observabit" kunnen zijn.

Uittreksel van de vertaling van de akte van 6 juni 1505
6 juni 1505 (vertaling)
Testament ten overstaan van Johannes Nicolai notaris van Arnoldus Hendriks zoon van Johannes uit Veghel. Aan Sint Lambertus in Luik voor onrechtmatig verkregen goed een stuiver. Aan de vier bedelorden (3 in 's-Hertogenbosch, 1 in Dordrecht) ieder een vat rogge. Aan de broederschap Guide Sint Anna erfpacht van een mud rogge Bossche maat in Uden te heffen (geldt nu Mathias Hendriks zoon van Arnoldus "aen Carperdijck") voor het lezen van missen. Aan de tafel van de Heilige Geest in Veghel erfpacht van een Veghelse mud rogge in Veghel te heffen (geldt nu Thomas die Decker in Veghel) Aan de broederschappen van de gilden van Sint Katharine en Sint Barbara ieder een stuiver. Aan de broederschap gilde van de Heilige Maria in Veghel drie guldens voor het aankopen van een schilderij. Aan de kerkmeesters in Veghel drie guldens voor het aankopen van een kazuivel voor het hoogaltaar. Aan de broederschap van Sint Antonius in het Havelt twee stuivers. Aan Johannes Kox vicaris in Veghel twee stuivers. Aan de koster van Veghel een stuiver. Verder bepaalt erflater dat er moeten worden gehouden drie tricesionaria (tricesionarium = serie van 30 dagelijkse missen), een door Johannes Kox, een door Henricus Dorn de derde door iemand naar verkiezing. Aan zijn tegenwoordige dienstmeid Heijlwigis en haar zuster namelijk de dochter van Henricus Schoenmakers een Petrusgulden. Verder bepaalt erflater dat zijn zuster Heijlwigis als uitvoerster van het testament zes of acht vaten rogge mag verkopen en indien nodig een heel mud erfpacht om tegemoet te komen aan genoemde legaten. Tenslotte vermaakt erflater aan zijn vernoemd zuster het levenslange vruchtgebruik, dat na haar dood vervalt aan de erfgenamen. Actum ten huize van Heijlwigis de zuster van testator in tegenwoordigheid van Heer Gijsbertus van Erp, Heer Johannes Kox, Henricus Heijmans, Johannes Nicolai, Henricus van Groenendael en Nicolaas van Dorn alien uit Veghel.